Colin Thubron NAAR EEN BERG IN TIBET 2010
(p.74-75) In de donkere vallei van Dakshinkali, ten zuiden van Kathmandu, staat het heiligdom van de hindoegodin [Kali] op het punt waar twee rivieren samenkomen. Elke zaterdag komen er honderden pelgrims door de beboste kloof naartoe om haar eten te brengen. Het zijn vooral vrouwen, gekleed in felgekleurde sari’s, die halve kokosnoten, goudsbloemen en haantjes met bij elkaar gebonden poten bij zich hebben. Vaak voeren ze nietsvermoedende geiten mee, of zelfs buffels. Uit het dal klinkt het geluid van festiviteiten op: gilletjes en gelach, flarden en gezang, het rinkelen van bellen. Heilige mannen zetten tika’s van rijst en vermiljoen bij de pelgrims op het voorhoofd; kookvuurtjes flakkeren op de terrassen. Als ik naar beneden loop, worden de pelgrims langzaam maar zeker een lawaaierige rij en onder in het dal zie ik iets van een open tempel met overal donkerrode draperieën, waar vier vergulde slangen overheen kronkelen.
Eerst denk ik dat de vuurrode laag op het bas-reliëf van Kali een draperie is die beweegt. Dan zie ik dat het druipend bloed is. Op deze binnenplaats, waar de gelovigen schouder aan schouder op elkaar gepakt staan, nemen de informele priesters met de gewaden opgeschort tot hun dijen, de schotels met hibiscus en goudsbloemen aan, terwijl twee slagers de levende dieren beetpakken. Onder de met bloed besmeurde godin zijgen de geiten bij de eerste messteek op de grond, en de hanenkoppen worden eraf gewipt als flessendoppen. Van het gebeeldhouwde gezicht zijn alleen de spleetogen en de mond van een verwend meisje zichtbaar. Een afgehakte buffelkop ligt als een akelig aambeeld aan haar voeten, het karkas is een meter verderop ter aarde gestort. Een bewaker schreeuwt dat ik mijn schoenen uit moet doen. Op de marmeren vloeren ligt een zee van bloed en slachtafval. De ranke vrouwen lopen hier blootsvoets, als priesteressen. Met gerammel en gerinkel van bellen lopen ze om het heiligdom heen. Grauwe straathonden liggen her en der te slapen op de roodgekleurde tegels, zich nergens van bewust.
Het beeld van Kali is een van die primitieve beelden die juist door hun onmenselijke geslotenheid een zo krachtige uitstraling hebben. De klassieke uitbeelding van haar is als een afschuwelijke vermorzelaar van demonen, die zich bedrinkt met bloed. In Dakshinkali aanvaardt ze slechts ongecastreerde mannelijke dieren als offer. Alleen Shiva kan haar in toom houden. In de yogapraktijk vertegenwoordigt hij het zuivere, passieve bewustzijn, zij de energie waardoor hij scheppend kan zijn. In andere verschijningen wordt zij een figuur van kosmische triomf, de brenger van verandering die tenslotte de tijd zelf verslindt en terugvalt in het oerduister. Soms wordt ze zelfs als mooi beschreven.
Ik klim weer uit het dal omhoog, waar de gezinnen onder de bomen van hun offeranden zitten te genieten. Iedereen is opgewekt behalve ik, die hypocriet walg van wat de abattoirs in het Westen verborgen houden. Langs het pad staan kraampjes waar snuisterijen en zachte speeltjes worden verkocht: hangertjes van teddybeertjes en dierenkoppen met de lachende monden van Disney.