Serendipiteit. Zomaar ineens komt er van alles bij elkaar, van toen en nu, van hier en daar.
Melancholie als een vorm van metafysica bedacht ik ooit als algemene ondertitel bij alles wat ik maak. Door zelfstudie streef ik naar verdieping en verrijking van die thematiek. En zo was ik op zoek, op het internet, naar een boek over de spirituele dimensie in het werk van kunstenaars als Anselm Kiefer toen ik op een ander boek stuitte dat mij, door titel en beschrijving, nog veel meer aansprak: HET ROMANTISCHE VERLANGEN in (post)moderne kunst en filosofie, door Jos de Mul, hoogleraar filosofie van mens en cultuur aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. Vanmiddag werd het bezorgd.
Ik blader het in, bestudeer de inhoudsopgave, de registers en de uitgebreide literatuurlijst, en zie voorin in het boek dat het oorspronkelijk is uitgegeven in 1990 door de Faculteit Wijsbegeerte van de Erasmus Universiteit, als deel XI in de serie Rotterdamse Filosofische Studies. De onderhavige, vierde druk, herzien en vermeerderd in 2007, is uitgegeven door Uitgeverij Klement, in Kampen. En ik lees: Afbeelding op de omslag: Sigurdur Gudmundsson: Het grote gedicht.
Die naam doet vaag een belletje rinkelen...
Ik sluit het boek en bekijk de omslag. En pas nu, nu ik goed kijk, zie ik het: een zwanenhals die uit een driehoekige vorm tevoorschijn komt. En onmiddellijk weet ik dat dit een kunstwerk is dat ik eerder heb gezien!
Het moet begin jaren '80 geweest zijn. Ik bezoek, samen met mijn vriend Eric-Jan, het Stedelijk Museum in Amsterdam. Ik weet niet meer welke tentoonstelling dat was, en of er een titel, een thema aan verbonden was. Ik weet nog wel dat we in één van de laatste zalen geconfronteerd werden met dit beeld: zwanen die met uitgestrekte nek en krachtige vleugelslag proberen los te komen uit een betonnen piramide. Het ijzersterke beeld raakte ons onmiddellijk. We zijn op een bank tegen de muur gaan zitten om wat we zagen te verwerken, op ons in te laten werken. Eric-Jan, naast mij, werd volledig overmand door emotie.
Als ik google op titel en naam van de kunstenaar ontdek ik dat het er drie geweest moeten zijn: drie zwanen uit
drie piramides. In mijn herinnering
was het maar één zwaan, hoogstens twee. En maar één piramide.
Natuurlijk zagen wij (en zie ik, in retrospectief) in dat beeld onszelf, jonge adolescenten, met alles wat daarbij hoort. Dat ga ik verder niet uitleggen. Dit waren wij.
Of we sindsdien veel zijn opgeschoten? Eric-Jan ben ik uit het oog verloren, en wat mijzelf betreft, ach... Er is nog een herinnering, van nog langer geleden, en ietwat gênant: een schaterlachende schoolpsychologe aan de HBS die mij, in een persoonlijk gesprek, vraagt welk dier ik zou willen zijn - en ik, ontluikende puber, die antwoord: 'Een zwaan...' Sorry, ik kan er ook niks aan doen.
En dat Eric-Jan, toen we elkaar leerden kennen, in Kampen woonde waar dit boek is uitgegeven, en nu waarschijnlijk woont in Rotterdam waar dit boek is geschreven - dat is uiteraard een krankzinnig toeval.