'De natuurlijke buitenruimte is te groot voor ons, daar voelen we ons verloren.'
Ik woon nu een maand of twee op een steenworp afstand van de waddenzeedijk, maar ik ben er nog niet één keer naartoe gelopen en er bovenop gaan staan om naar het uitzicht te kijken. Ik weet wat me daar te wachten staat, ik ken de uitzichtloze verte (zoals Joost Schmidt dat noemt), de leegte, de diepte. Ik weet wat ik daar zie, en ik weet dat het nooit hetzelfde, altijd weer anders is. Ik zie het als het ware van binnen, zonder er naar toe te hoeven gaan om te kijken. Ik ken het, ik vind het prachtig en het fascineert me. Maar het boezemt me ook ontzag in, bijna angst, een oudtestamentische 'vreze'.
"De natuurlijke ruimte is te groot voor ons, daar voelen we ons verloren. We moeten daarin dus ruimten afscheiden die precies op ons zijn afgestemd." Ik citeer uit De Volkskrant van vorige week vrijdag, een artikel van Hilde de Haan naar aanleiding van de aankoop door de Vereniging Hendrick de Keyser van een huis in Best, uit 1983, ontworpen door dom Hans van der Laan osb, architect en benedictijner monnik.
Volgens dom Van der Laan is dit de taak van de architect: in de natuurlijke ruimte ruimten afscheiden die precies op ons zijn afgestemd, en daarmee de wereld bewoonbaar maken. De sleutel daartoe lag volgens hem in de maatvoering van de drie dimensies die een afgescheiden ruimte definiëren. Dat begint al bij de muurdikte: een muur waarvan je alleen de oppervlakte ziet, is niets!
Het gaat volgens Van der Laan om veel meer dan 'mooie' vormen maken. Het gaat om iets veel essentiëlers: van de natuurlijke ruimte een mensenwereld maken. De theorie van Van der Laan, ontwikkeld in de loop van vele jaren, kreeg z'n neerslag in zijn boek De architectonische ruimte uit 1977. Het schijnt geen lichte kost te zijn, maar ik heb het boek toch besteld en ik wil het de komende maanden gaan bestuderen.
Uiteindelijk draait het bij Van der Laan om het plastisch getal, een verhoudingsgetal vergelijkbaar met de gulden snede, of met de toonladder in de muziek: het beschrijft de orde van verhoudingen tussen elementen als tonen, of afstanden, maar in dit geval dus van ruimtelijke verhoudingen. Dit plastisch getal paste hij met name toe in de architectuur van 'zijn' abdij Benedictusberg, bij Vaals.
Ook als was ik het werk van dom Van der Laan al veel eerder tegengekomen (toen ik nog studeerde, en nogal eens verbleef bij de benedictijnen in de Adelbertabdij in Egmond), nu wordt mijn nieuwsgierigheid extra getriggerd door die vergelijking met de toonladder. Bij het maken van FUGA (zie mijn portfolio) beschreef ik de barst die ik door het universum zie lopen waar de pythagoreïsche beschrijving van intervallen met verhoudingen van hele getallen niet klopt (een pianostemmer kan precies uitleggen wat ik bedoel). En nu ben ik benieuwd of de theorie van dom Van der Laan in zijn beschrijving van driedimensionale verhoudingen ook zo'n "barst in het universum" te zien geeft. En ik ben benieuwd in hoeverre er een vergelijking te maken is met Japanse tuinarchitectuur, waar het eveneens draait om de spanningsvolle verhouding tussen natuurlijke vorm en menselijke constructie. Dit natuurlijk met in het achterhoofd mijn eigen werk, zoals ORFEUS (zie portfolio): de plaatsing van 'eilandvoeten' in de ruimte, in verhouding tot elkaar en tot de rechte lijn die ik 'de horizon' noem.