Midden in mijn atelier staat een muur van beton. Hard, koud, kaal, meer dan manshoog. Je kunt er niet omheen (wel er dóórheen want er zit een deur in, maar daar zit een slot op, aan de binnenkant). Het is een groot, leeg vlak beton. En ik heb me voorgenomen dat zo te houden: niets er aan ophangen, niets er tegenaan zetten. Dat zal me nog niet meevallen. Maar dat is wat ik ermee wil: niets. Ik noem het de leegte
Leegte is iets anders als ruimte: ruimte ga je binnen, wil je gebruiken, inrichten. Ruimte is om te veroveren, te claimen voor jezelf. Ruimte geef je aan de ander, deel je met elkaar. Ruimte kun je scheppen. Ruimte kun je voelen, beleven. Met ruimte kun je alle kanten op. Met leegte kun je dat niet. Met leegte kun je niets. Leegte ís niets.
Altijd weer streven wij, mensen, ernaar van de leegte een ruimte te maken. Lees er de grote verhalen van de mensheid maar op na: eerst wordt er ruimte geschapen en dan, dan gaat het beginnen. Zo gaan al onze verhalen, nog steeds, die scheppingsdrang in ons is onvervreemdbaar.
En toch- elk waar verhaal cirkelt rondom iets dat wel benoemd wordt, maar zich ook altijd weer onttrekt aan benoeming, definiëring, begrijpen -een leegte. Gaandeweg leer ik steeds beter die leegte te respecteren: niet in te vullen, maar uit te houden. Daarom ben ik hier gaan wonen, op het eind van de wereld, waar ‘niets’ te beleven is. Daarom ook dat blok beton waar ik ‘niets’ mee wil.
Toch kan ook ik het natuurlijk niet laten - ik heb een beetje ruimte geschapen in de leegte: ik heb er een lichtje bij gezet. Kerstmis, weet je wel. Maar dat lichtje haal ik ook zo weer weg. En dan leg ik er een steen neer, of een appel. Of een bijl. Of gewoonweg niets. Het liefst helemaal niets. En dat dan onder ogen zien, en gewoon maar zwijgen… Of hooguit Rutger Kopland nog citeren:
‘…een lege plek voor iemand, om te blijven.’